13
Ze begrijpt niet wat ze hier te zoeken heeft. De hele rij aanleunwoningen ziet eruit als een ondoordringbare massa. De dichte voordeuren vormen een front. Ga weg, weren ze af. Ga ergens anders verhaal halen, je hoort hier niet.
Haar moeder heeft haar blijkbaar zien aankomen. ‘Er is toch niemand dood? Je gaat me toch niet vertellen dat er iets met Vince is gebeurd?’
‘Hoe zou ik dat moeten weten? Ik heb vakantie, dan heb ik geen contact met mijn baas.’ Irma wil direct weer weg. Dit was een foute beslissing. Eigenlijk meer een foute impulsieve daad. Ze heeft nergens bij nagedacht, ze wilde alleen dat gebouw verlaten, die domme koppen niet meer zien, de stem van Martin uit haar oren verwijderen. Maar ze hoort hem nog steeds. Souffleuse! Ze snikt.
‘Je hebt toch niet een verschrikkelijke ziekte? Ik zou het niet kunnen verdragen dat jij eerder doodgaat dan ik.’
Het zou Irma niets kunnen schelen als ze nu te horen kreeg dat ze een verschrikkelijke ziekte heeft. Graag zelfs. Dat zou een legale manier kunnen zijn om het leven te verlaten.
Ze houdt haar adem in.
‘O, lieve help, het klopt. Wat heb je? Is het kanker?’
‘Ik heb weer geen rol gekregen in het nieuwe toneelstuk. Ik mag weer souffleuse zijn.’
‘Is dat alles? Waarom laat je me zo schrikken? Jij denkt ook nooit eens aan een ander.’
‘Het betekent heel veel voor mij, mama,’ zegt Irma zacht. De boosheid verdwijnt, er komt een lamgeslagen gevoel voor in de plaats.
‘Het is maar een hobby, Irma. Je hoeft er je brood niet mee te verdienen. En als ze jou niet kiezen voor een hoofdrol, ben je gewoon niet goed genoeg. Er kan er altijd maar één de beste zijn.’
‘Ik hoopte dat je me zou troosten.’
‘Dat kan ik niet. Je weet dat ik geen gevoel meer heb.’
‘Ieder mens heeft gevoel.’
‘Het kan kapotgaan, verbrijzeld worden. Dat is bij mij gebeurd toen ik je vader verloor.’
‘Ik verloor hem ook.’
‘Jij had nog een heel leven voor je.’
‘Jij ook.’ Dit moet ophouden, deze conversatie heeft een enorme baard, dit soort uitspraken leiden alleen tot ruzie en nog meer afstand. ‘Laten we erover ophouden,’ stelt ze voor.
‘Er is toen iets in mij kapotgegaan,’ gaat haar moeder gewoon verder. ‘Hij was mijn grote liefde, daar kun jij je geen voorstelling van maken. Jij hebt altijd van die fladdervrienden, meestal illegaal en in ieder geval niet serieus. Jij weet niet wat liefde is.’
Irma staat op.
‘Loop maar weer weg,’ hoort ze haar moeder schreeuwen als ze bijna bij de voordeur is. ‘Vlucht maar weer. Je zou eens moeten nadenken over waar je mee bezig bent.’ Ze smijt de deur achter zich dicht. Als ze naar haar auto loopt, ziet ze gezichten achter de ramen van de buren. Grijze koppen, kale koppen, neuzen tegen het glas, open monden, bewegende lippen. Ze rent weg.